DODEHOEKWAARSCHUWING
Dit systeem waarschuwt de bestuurder als er zich een auto in het detectiegebied bevindtA.
Dit systeem schakelt in als de auto rijdt met een snelheid die tussen ongeveer 30 km/u en 140 km/u bedraagt.
Deze functie maakt gebruik van de 1-sensoren die aan beide zijden in de voor- en achterbumpers zijn geïnstalleerd.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de sensoren niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw,...).
Indien een van de sensoren bedekt is, verschijnt de boodschap “Dode hoek assist reinig sensor” op het instrumentenpaneel. Reinig de sensoren.
Deze functie is een extra hulp die aangeeft dat er zich een auto in de dode hoek van uw auto bevindt.
Ze kan dus in geen geval de oplettendheid of de verantwoordelijkheid van de bestuurder overnemen.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let dus altijd op of er tijdens een manoeuvre een bewegend obstakel is (zoals een dier, kind, kinderwagen of fiets) of een klein of smal object zoals een steen of een paaltje in uw blinde hoek.
Inschakelen/uitschakelen
Selecteer op het multimediascherm 2, met stilstaande auto en draaiende motor, het menu ”Instellingen”, het tabblad ”Voertuig”, het menu ”Rijondersteun.”, ”Dode-hoekwaarschuwing” en dan ”ON” of ”OFF”.
Indicator 3
Op elke binnenspiegel 4 bevindt zich een indicator 3.
Opmerking: reinig de binnenspiegels 4 regelmatig zodat de indicatoren 3 zichtbaar blijven.
De detectiecapaciteit van het systeem volgt een standaardrijvakbreedte. Als u in een smalle rijstrook rijdt, kan het systeem auto’s in andere rijstroken detecteren.
Werking
Deze functie geeft een waarschuwing:
- als de auto tussen 30 km/u en 140 km/u rijdt;
- als er zich een auto in de dodehoekzone bevindt die zich in dezelfde richting verplaatst als uw auto.
Als de auto een andere auto inhaalt, wordt de indicator 3 enkel ingeschakeld als de ingehaalde auto zich langer dan een seconde in de dode hoek bevindt.
Display B
De functie is ingeschakeld en detecteert geen enkele andere auto.
Display C
Eerste waarschuwing: de indicator 3 geeft aan dat er zich een auto in de dode hoek bevindt.
Display D
De richtingaanwijzer is ingeschakeld, de indicator 3 knippert wanneer de functie een auto detecteert in de dodehoekzone van de richting waarin u het stuur draait. Als u de richtingaanwijzer uitschakelt, schakelt de indicator terug naar de eerste waarschuwing (display C).
Omstandigheden waarin de dodehoekwaarschuwing niet werkt
- Als het voorwerp niet beweegt;
- als er veel verkeer is;
- in een bocht;
- als de sensors voorin en achterin tegelijkertijd een voorwerp opmerken (bijvoorbeeld een lange vrachtwagen).
-...
Vanwege de sensoren in de bumpers moet elke handeling (reparatie, vervanging, bijwerking van de lak, ...) worden uitgevoerd door een gekwalificeerde monteur.
Storingen
Als het systeem een storing detecteert, verschijnt het bericht “Controleer Dode hoek assist” op het instrumentenpaneel. Roep de hulp in van een merkdealer.
De detectiecapaciteit van het systeem volgt een standaardrijvakbreedte. Als u op een breed rijvak rijdt, kan het systeem geen auto’s detecteren in de dode hoek.
In geval van blootstelling aan sterke elektromagnetische golven (zoals onder hoogspanningslijnen) of in erg slechte weersomstandigheden (hevige regen, sneeuw, enz.) kan het systeem tijdelijk niet goed werken. Let op de rijomstandigheden.
Kans op ongevallen.
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
- In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
- Alle werkzaamheden in de buurt van de opname-elementen (reparaties, vervangingen enz.) moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
- Complexe omgeving (metalen bruggen, tunnels, wegen met obstakels aan de zijkant, enz.);
- slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel ...).
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Beperkingen voor de werking van het systeem
- De sensoren moeten schoon worden gehouden en mogen, om het systeem correct te laten werken, niet worden aangepast.
- Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem herkend.
- Wanneer de auto bochten inrijdt, worden auto’s op aangrenzende rijstroken tijdelijk mogelijk niet meer gedetecteerd door het systeem.
- Het systeem reageert mogelijk niet als er sprake is van een significant snelheidsverschil met andere auto’s.
- Als de auto door een lang voertuig wordt ingehaald (bijv. een vrachtwagen die inhaalt met een soortgelijke snelheid als de auto) onderbreekt het systeem mogelijk de waarschuwing vóór het einde van het manoeuvre.
- De auto rijdt op een bochtige weg.
Uitschakelen van de functie
U moet de functie uitschakelen als de sensoren zijn beschadigd (achterbumper).