Terug naar de lijst
Lane departure warning
Lane departure warning
Introductie
Raad
U kunt op elk moment de controle over de auto weer overnemen door aan het stuurwiel
te draaien.
Op basis van de informatie van de camera 1 waarschuwt de functie de bestuurder als de auto een doorgetrokken of onderbroken
streep kruist zonder de richtingaanwijzers te activeren.
WAARSCHUWING
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd
de controle over zijn auto behouden.
Met de waarschuwingsfunctie bij het overschrijden van de wegmarkering wordt de verplaatsingsrichting
van de auto niet gecorrigeerd.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.).
Inschakelen/uitschakelen
WAARSCHUWING
Voer deze aanpassingen uitsluitend uit als de auto stilstaat.
Raad
Vervolgens, afhankelijk van de tijdsduur na de laatste keer dat de motor is gestopt,
worden de waarschuwingen opnieuw geactiveerd:
- bij het ontgrendelen van de auto
of
- bij het openen van een portier;
of
- bij het opnieuw starten van de motor.
Auto's die zijn uitgerust met de knop "Mijn veiligheid" 2
De deactiverings- en activeringsinstellingen van de functie kunnen worden geconfigureerd
vanuit de modus "Aangepast" van de functie "Mijn veiligheid" MY SAFETY.
Als de deactivering van de functie eerder is geconfigureerd vanuit de modus "Aangepast":
- om de functie te deactiveren, drukt u twee keer op de knop 2; Het waarschuwingslampje wordt wit weergegeven, het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven of, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven op het instrumentenpaneel.
- Om de functie opnieuw in te schakelen, drukt u één keer op de knop 2. Het waarschuwingslampje en, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje wordt weergegeven in grijs op het instrumentenpaneel.
Auto's met een multimediascherm 3
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uitschakelen van de functie.
Selecteer ON of OFF.
Het systeem in-/uitschakelen via de boordcomputer 4
Bij stilstaande auto, om de waarschuwing te deactiveren/activeren:
- druk, afhankelijk van de auto, zo vaak als nodig kort op de schakelaar 5 om het tabblad "" of, afhankelijk van de auto "" te openen;
of
- druk op knop 5 en druk herhaaldelijk op knop 6 of 7 om het tabblad te bereiken;
- druk afhankelijk van de auto op de schakelaar 8OK;
- druk herhaaldelijk op schakelaar 6 of 7 om naar het menu te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 8OK;
- druk herhaaldelijk op schakelaar 6 of 7 om naar het menu "RIJHULPEN" te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 8OK;
- druk herhaaldelijk op schakelaar 6 of 7 om naar het menu "Lane departure" te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 8OK;
- druk nogmaals op knop 8OK om de waarschuwing in of uit te schakelen:
- waarschuwing geactiveerd;
- waarschuwing gedeactiveerd.
Als de functie is uitgeschakeld wordt het waarschuwingslampje wit weergegeven, het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven of, afhankelijk van de auto,
het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven op het instrumentenpaneel.
Werkzaamheden
Als de functie wordt geactiveerd, worden afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje
, en de indicatoren voor de linker- en rechterstreep 9 in grijs weergegeven op het instrumentenpaneel.
De functie is gereed om te waarschuwen als:
- de auto tussen 65 km/u en 170 km/u rijdt;
en
- het waarschuwingslampje of, afhankelijk van de auto, de richtingaanwijzers links en rechts 9 en het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel.
De functie wordt geactiveerd als de auto een streep overschrijdt zonder dat de richtingaanwijzers zijn geactiveerd.
De bestuurder wordt gewaarschuwd:
- via een geluidssignaal;
- het waarschuwingslampje knippert wit of, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje wordt rood weergegeven en het controlelampje 9 aan de zijkant van de doorbroken lijn wordt rood weergegeven op het instrumentenpaneel.
Instellingen
Auto's uitgerust met een multimediascherm.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem om de instellingen van het multimediascherm
3 te bekijken:
- "Volume": pas het volume van de waarschuwing aan;
- "Waarschuwing": het gevoeligheidsniveau aan voor de streepdetectie aanpassen. Selecteer
hiervoor:
- "Laat": lijn gedetecteerd bij overschrijding;
- "Standaard": lijn gedetecteerd bij nadering;
- "Vroeg": lijn gedetecteerd wanneer deze in de buurt is.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.
Auto's zonder een multimediascherm
Bij stilstaande auto, om de waarschuwing te deactiveren/activeren:
- druk, afhankelijk van de auto, zo vaak als nodig kort op de schakelaar 5 om het tabblad "" of, afhankelijk van de auto "" te openen;
of
- druk op knop 5 en druk herhaaldelijk op knop 6 of 7 om het tabblad te bereiken;
- druk afhankelijk van de auto op de schakelaar 8OK;
- druk herhaaldelijk op schakelaar 6 of 7 om naar het menu te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 8OK;
- druk herhaaldelijk op schakelaar 6 of 7 om naar het menu "RIJHULPEN" te gaan, druk vervolgens op de schakelaar 8OK;
- druk herhaaldelijk op de knop 6 or 7 om naar het menu "Lane Keep Assist sensitivity" te gaan en druk vervolgens op de schakelaar 8OK ;
- druk herhaaldelijk op 6 or 7 om de instelling te wijzigen. Druk op schakelaar 8OK.
Om de gevoeligheid te regelen;
- druk herhaaldelijk op knop 6 of 7 totdat u bij het menu "Volume bij verlaten rijstrook" of "Waarschuwingsgevoeligheid bij verlaten van rijstrook" komt. Druk op schakelaar 8OK
Om het volume te regelen:
- druk herhaaldelijk op knop 6 of 7 totdat u bij het menu "Waarschuwingsvolume bij verlaten van rijstrook" komt. Druk op schakelaar 8 OK;
- druk herhaaldelijk op 6 of 7 om de instelling te wijzigen. Druk op schakelaar 8 OK.
Functie tijdelijk niet beschikbaar/uitgeschakeld
De functie is tijdelijk niet beschikbaar of uitgeschakeld in de volgende gevallen:
- de streep wordt zeer snel overschreden;
- er wordt continu over een streep gereden;
- ongeveer vier seconden na het wisselen van baan;
- scherpe bochten;
- slecht zicht;
- een van de richtingaanwijzers wordt geactiveerd;
- de alarmknipperlichten inschakelen:
- de achteruitversnelling inschakelen;
- sterke acceleratie;
- de rijstrookbreedte verandert;
- werking van het elektronische stabiliteitscontrolesysteem ESC;
- werking van het antiblokkeersysteem van de wielen;
- actief noodremsysteem bedienen.
Als de functie niet beschikbaar is, verschijnen het waarschuwingslampje of, afhankelijk van de auto, de linker- en rechterlijn 8 en het waarschuwingslampje in grijs op het instrumentenpaneel.
Als de camera aan de voorkant is afgedekt, verschijnt de melding "Camera voor geen zicht" op het instrumentenpaneel. Reinig het gebied waar de sensoren zich bevinden.
Automatisch in-/uitschakelen van het systeem
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd wanneer:
- het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC) is gedeactiveerd of defect;
- het antiblokkeersysteem niet goed werkt;
- Een trekhaak is elektrisch verbonden met de trekhaakaansluiting;
- het controlelampje wordt weergegeven.
Als de functie is uitgeschakeld wordt het waarschuwingslampje wit weergegeven, het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven of, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven op het instrumentenpaneel.
Storingen
Wanneer het systeem een storing detecteert, wordt, afhankelijk van de auto:
- het waarschuwingslampje wordt wit weergegeven, het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven of het waarschuwingslampje wordt geel weergegeven op het instrumentenpaneel;
- in sommige gevallen vergezeld van het bericht:
- « Rijhulpsystemen niet beschikbaar » ;
- "Controleer rijhulpen";
- « Controleer camera voor ».
Neem in dit geval contact op met een erkende dealer.
Waarschuwing
WAARSCHUWING
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd
de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
- Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de functie uit en neem contact op met een erkende dealer.
- Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een erkende dealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen,
zoals:
- bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enz.);
- slechte weersomstandigheden (sneeuw, regen, hagel, ijzel enz.);
- slecht zicht (nacht, mist enz.);
- de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek enz.);
- verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enz.);
- de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enz.);
- u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen