STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Voorwaarden voor het starten van de motor

De kaart moet worden ingevoerd binnen de detectiezone 1.

Om te starten:

- bij voertuigen met een automatische versnellingsbak trapt u in de stand P het rempedaal in. Druk op de knop 2 en laat het rempedaal los zodra de motor is gestart;

- bij voertuigen met een handgeschakelde versnellingsbak: trap het rempedaal in, druk op knop 2 en laat het rempedaal los zodra de motor is gestart. Als een versnelling is ingeschakeld, moet u ook het koppelingspedaal indrukken.

Bijzonderheden

- Als er niet is voldaan aan een van de startvoorwaarden, verschijnt het bericht “Druk op rem + START” of “Ontkoppel + START” of “Selecteer stand P” op het instrumentenpaneel;

- In sommige gevallen moet aan het stuurwiel worden gedraaid tijdens het indrukken van de startknop 2 om het ontgrendelen van de stuurkolom mogelijk te maken; Het bericht “Draai stuurwiel + START” waarschuwt u hiervoor.

“Handsfree” starten met achterklep open

In dat geval mag de kaart zich niet in de bagageruimte bevinden, om te vermijden dat u ze kwijtraakt.

Functie accessoires

(Contact aanzetten)

Zodra u bent ingestapt, hebt u een aantal functies van de auto (radio, navigatiesysteem ruitenwisser, enz.) ter beschikking.

Om de andere functies te gebruiken, drukt u met de kaart in de auto op de knop 2 zonder de pedalen in te drukken.

Storingen

In sommige gevallen werkt de handsfreecard niet:

- als de kaartaccu leeg is, enz.

- nabijheid van een apparaat dat de dezelfde frequentie gebruik (scherm, mobiele telefoon, computerspel, enz.);

- de auto bevindt zich in een sterk elektromagnetisch veld.

De boodschap “Plaats de kaart in zone + START” verschijnt op het instrumentenpaneel.

Druk op het rempedaal of koppelingspedaal en leg de card 3 (knop aan de zijkant) op de daarvoor bedoelde plaats 4.

Opmerking: het plaatsingsgebied 4 zit linksonder in het compartiment A.

Druk op de knop 2 om de auto te starten. Het bericht verdwijnt.

Voorwaarden voor het stoppen van de motor

De auto moet stilstaan, met de hendel in stand N of P bij een auto met een automatische transmissie.

Druk met de kaart in de auto op de knop 2: de motor stopt. De parkeerstand P wordt automatisch ingeschakeld.

De stuurkolom vergrendelt bij het openen van het bestuurdersportier of bij het vergrendelen van de auto.

Als de kaart niet in het interieur aanwezig is of als de kaartaccu bijna leeg is als de auto stilstaat en u de motor wilt uitzetten, verschijnt het bericht “Kaart afwezig druk lang START” op het instrumentenpaneel: druk langer dan twee seconden op de knop 2.

Als de kaart zich niet meer in het interieur bevindt, controleert u of u deze kunt ophalen voordat u de knop ingedrukt houdt. Zonder de -card kunt u de auto niet starten.

Als de motor is gestopt, blijven de op dat moment ingeschakelde accessoires (radio, enz.) ongeveer 10 minuten werken.

Als het bestuurdersportier geopend wordt, schakelen de accessoires uit.

Zet nooit het contact uit voordat de auto compleet stilstaat. Door het stilzetten van de motor is er geen bekrachtiging meer van Als de motor niet meer draait, zijn er geen stuur- en rembekrachtiging meer. Ook werken veiligheidsvoorzieningen, zoals airbags en gordelspanners, niet meer.

Controleer, als u de auto verlaat en vooral als u de kaart bij u hebt, of de motor volledig is uitgeschakeld.

Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parkeren of stoppen van de auto

Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene of een dier in de auto achter als u deze verlaat.

Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar brengen door bijvoorbeeld de motor te starten, organen te bedienen zoals bijvoorbeeld de ruitbediening, of de portieren te vergrendelen.

Bovendien kan bij warm en/of zonnig weer de temperatuur in het interieur heel erg snel oplopen.

LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL.