Terug naar de lijst









Snelheidsbegrenzer
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer bestuurt de motor en het remsysteem om te zorgen dat een door
u gekozen rijsnelheid niet wordt overschreden; deze snelheid noemen we de limietsnelheid.
Raad
U kunt de snelheidsbegrenzer koppelen aan de functie "Detectie van verkeersborden"
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN.
Bedieningsknoppen

- 1.
- Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit.
- 2.
- Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit.
- 3.
- Schakelaar om de maximumsnelheid te activeren en te verlagen (SET/˗).
- 4.
- Schakelaar om de maximumsnelheid te activeren en te verhogen of om de opgeslagen maximumsnelheid in te stellen (RES/+).
- 5.
- De functie gaat in stand-by en de maximumsnelheid wordt opgeslagen (0).
Rijden

Wanneer een maximumsnelheid is ingesteld maar nog niet is bereikt, gaat het rijden
zoals bij een auto zonder de functie snelheidsbegrenzer.
Zodra de ingestelde snelheid is bereikt, zal de auto deze niet overschrijden - ook
niet als u het gaspedaal verder indrukt - behalve in een noodgeval (zie "Ingestelde
snelheid overschrijden").
Inschakelen

Druk op de schakelaar 1. Het waarschuwingslampje 6 wordt grijs. Het bericht "Begrenzer Ingeschakeld" verschijnt op het instrumentenpaneel, tezamen met streepjes om aan te geven dat
de functie snelheidsbegrenzer werkt en wacht tot een maximumsnelheid wordt opgeslagen.


Als u de huidige snelheid wilt opslaan, drukt u op de schakelaar 4 (RES/+) of 3 (SET/˗): de streepjes worden door de maximumsnelheid vervangen. Afhankelijk van de auto
brandt het waarschuwingslampje 6 wit.
De minimale opgeslagen snelheid is 30 km/u.
Verandering van de ingestelde maximum snelheid

U kunt de ingestelde maximum snelheid veranderen door (het achter elkaar indrukken
of het lang ingedrukt houden) van:
- de schakelaar 4 (RES/+) om de snelheid te verhogen.
- de schakelaar 3 (SET/˗) om de snelheid te verlagen.
Sneller rijden dan de ingestelde snelheid
Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maximumsnelheid te overschrijden. Ga als
volgt te werk: druk het gaspedaal stevig in tot voorbij het weerstandspunt.
Zolang de snelheid wordt overschreden, knippert de snelheidsbegrenzer in het geel
op het instrumentenpaneel. Laat vervolgens het gaspedaal los: de functie snelheidsbegrenzer
treedt weer in werking zodra u langzamer rijdt dan de in het geheugen opgeslagen snelheid.
WAARSCHUWING
Als de functie snelheidsbegrenzer (na verschillende pogingen om deze in te schakelen)
niet beschikbaar is, neemt u contact op met een merkdealer.
Raad
Tijdelijk niet beschikbaar
Het systeem laat uw auto versnellen en vertragen met behulp van de motor en het remsysteem.
De remmen worden geactiveerd om de ingestelde snelheid aan te houden, met een beperkte
remcapaciteit. Bij een steile afdaling, bijvoorbeeld in een bergachtig gebied, kiest
u een lagere versnelling om te profiteren van het afremmen op de motor.
Om de belasting van het remsysteem te verminderen en te voorkomen dat de remmen oververhit
raken, kan de snelheidsbegrenzer tijdelijk worden uitgeschakeld. U krijgt dan de melding
"Controleer begrenzer". Het bericht verdwijnt wanneer de functie weer beschikbaar is.
Als de melding blijft, neemt u contact op met een goedgekeurde dealer.
Onderbreken van de functie

De werking van de snelheidsbegrenzer wordt opgeschort als u drukt op de schakelaar
5 (0). De maximumsnelheid wordt opgeslagen en op het instrumentenpaneel grijs weergegeven.
Opnieuw inschakelen van de maximum snelheid
Als een snelheid is opgeslagen, kunt u deze oproepen door te drukken op de schakelaar
4.



Raad
Als de begrenzer in standby is gezet, drukt u op de schakelaar 3 om de functie weer te activeren zonder de opgeslagen snelheid te gebruiken: de actuele
snelheid van de auto wordt gebruikt.
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsbegrenzer wordt onderbroken:
- als u op de schakelaar 1 drukt. In dit geval wordt er geen snelheid meer in het geheugen opgeslagen;
- als u op de schakelaar 2 drukt. In dit geval wordt de snelheidsregelaar geselecteerd en is er geen ingestelde snelheid.
Het waarschuwingslampje 6 verdwijnt van het instrumentenpaneel om te bevestigen dat de functie gestopt is.