RIJHULPMIDDELEN
Menu “Rijondersteuning”
presentatie
De auto is uitgerust met rijhulpmiddelen die extra ondersteuning bieden bij het besturen van uw auto.
Raadpleeg de handleiding van de auto voor meer informatie.
Opmerking: sommige “Rijondersteuning”-instellingen zijn alleen beschikbaar als de auto stilstaat.
Naar de “Rijondersteuning” gaan.
Selecteer in de menubalk de modus “Voertuig” A en selecteer vervolgens “Rijondersteuning” B.
Scherm Rijondersteun.
1 “Voorspellende Eco-assistent*”;
2 “Afstand volgen";
3 “Dode hoek waarschuwing”;
4 “Waakzaamheidsdetectie”;
5 “Lane Keeping-systeem”;
6 “Snelheidsmanagement”;
7 “Veiligheid”.
Opmerking: de functie is actief als de knop voor in-/uitschakelen is gemarkeerd.
Sommige rijhulpdiensten zijn alleen beschikbaar via een abonnement en toegankelijk gedurende een bepaalde periode. U kunt uw abonnementsperiode verlengen via de www.myrenault.com-website.
Sommige instellingen moeten worden gewijzigd terwijl de motor loopt, om ze te kunnen opslaan in het multimediasysteem.
Voer deze aanpassingen uitsluitend uit als de auto stilstaat.
“Voorspellende Eco-assistent*” 1
Deze functie adviseert de bestuurder, zodat hij een ECO-rijmodus kan kiezen.
“Afstand volgen” 2
Deze functie waarschuwt de bestuurder als hij of zij een ander voertuig te dicht nadert. Selecteer2 om deze functie te activeren; het pictogram 8 verschijnt.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk “Waarschuwing veiligheidsafstand” in de gebruikershandleiding van de auto.
“Dode hoek waarschuwing” 3
Deze functie waarschuwt de bestuurder als zich een ander voertuig in een dode hoek bevindt. Selecteer 3 om deze functie te activeren; het pictogram 10 verschijnt.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk “Dodehoekwaarschuwing” in de gebruikershandleiding van de auto.
“Waakzaamheidsdetectie” 4
Deze functie detecteert elke vermindering van het reactievermogen van de bestuurder. Er wordt rekening gehouden met:
- plotselinge en willekeurige bewegingen van het stuur;
- frequente activering van de Lane Keeping Assist-waarschuwing.
Deze functie waarschuwt de bestuurder met een geluidssignaal en een waarschuwingsbericht op het instrumentenpaneel waarin de bestuurder wordt geadviseerd een pauze te nemen.
Selecteer 4 om dit systeem te activeren; het pictogram 9 verschijnt.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk “Detectie bestuurdersalertheid” in de gebruikershandleiding van de auto.
“Lane Keeping-systeem” 5
Via dit menu kunt u de volgende items inschakelen/uitschakelen:
- “Waarschuwing bij het verlaten van de rijstrook”.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk “Waarschuwing bij verlaten rijstrook” in de gebruikershandleiding van de auto.
- “Voorkomen van het verlaten van de rijstrook”.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk “Waarschuwing bij verlaten rijstrook” in de gebruikershandleiding van uw auto.
- “Rijbaan centreren assistentie”.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk “Actief rijhulpsysteem” in de gebruikershandleiding van uw auto.
U kunt het gevoeligheidsniveau aanpassen voor de detectie van doorlopende of onderbroken lijnen:
- “Vroeg”;
- “Standaard”;
- “Laat”.
U kunt ook de intensiteit van de stuurwielvibratie (en het geluidssignaalvolume, naargelang de uitrusting) instellen, evenals de gevoeligheid van de waarschuwing bij verlaten van de rijstrook.
Activeer/deactiveer de functie door op de knop in uw auto te drukken.
Raadpleeg de handleiding van de auto voor meer informatie.
“Snelheidsmanagement” 6
Via dit menu kunt u de volgende items inschakelen/uitschakelen:
- “Pas snelheidsbeperkingen aan”;
- aanpassen aan “Binnenkomende stroom”;
- aanpassen aan “Naar de context van de weg”.
Na het activeren van “Pas snelheidsbeperkingen aan” kunt u het verschil tussen de snelheidslimiet en waarschuwingstrigger aanpassen. Met deze instelling kunt u ook het verschil met de snelheidslimiet instellen wanneer u de snelheid automatisch of handmatig aanpast. Raak het scherm aan bij 11 en veeg uw vinger vervolgens omhoog of omlaag om het snelheidsverschil te wijzigen.
Voor meer informatie verwijzen wij u naar de “Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar” en “Verkeersborddetectie” in de gebruikershandleiding van de auto.
Voer deze aanpassingen uitsluitend uit als de auto stilstaat.
“Veiligheid” 7
Via dit menu kunt u de “Veiligheid”-functie activeren/deactiveren door te drukken op 7. U kunt ook de gevoeligheid van de waarschuwingstrigger kiezen:
- “Vroeg”;
- “Standaard”;
- “Laat”.
Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk “Geavanceerde veiligheid” in het instructieboekje.
Voer deze aanpassingen uitsluitend uit als de auto stilstaat.