Terug naar de lijst
Automatisch parkeren
Automatisch parkeren
Met behulp van ultrasoon sensoren, zoals aangegeven met de pijlen 3, die in de bumpers van de auto zijn gemonteerd, vindt deze functie toegankelijke
parkeerplaatsen en biedt deze functie ondersteuning bij het parkeermanoeuvre.
Haal uw handen van het stuurwiel, u bedient alleen:
- het gaspedaal;
- het rempedaal;
- de versnellingshendel.
U kunt op elk moment de controle opnieuw overnemen door aan het stuurwiel te draaien.
Inschakelen
Met draaiende motor, stationaire auto of wanneer u trager rijdt dan ongeveer 30 km/u:
- druk op schakelaar 2. Het waarschuwingslampje in de schakelaar 2 licht op en het display A verschijnt op het multimediascherm1;
- zet de richtingaanwijzer aan de kant van de auto waar u wilt parkeren aan.
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasoondetectoren op de met pijlen aangegeven plaatsen 3 niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw enz.).
Keuze van het manoeuvre
Het systeem kan vier soorten manoeuvres uitvoeren:
- parallel parkeren;
- de auto achteruit inparkeren;
- de auto schuin inparkeren;
- de parallel geparkeerde auto weer uitrijden.
Selecteer in het multimediascherm 1 de manoeuvre dat u wilt uitvoeren.
Opmerking: bij het starten van de auto of na een geslaagde fileparkeermanoeuvre met behulp van
het systeem, stelt het systeem standaard het manoeuvre om uit te rijden voor. In andere
gevallen kan het standaardmanoeuvre worden ingesteld in het multimediascherm 1. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.
Raad
Het systeem start op. De parkeerhulp, en (bij auto's die hiermee zijn uitgerust) de
achteruitrijcamera wordt ingeschakeld zodat de bestuurder het manoeuvre beter kan
visualiseren. PARKEERHULP, ACHTERUITRIJCAMERA
Werkzaamheden
Parkeren
Zolang de auto minder dan 30 km/u rijdt, zoekt het systeem naar beschikbare parkeerplaatsen
aan de kant van de auto die de bestuurder heeft gekozen.
Opmerking: Als er parkeerplaatsen aan de andere kant van de auto beschikbaar zijn, zet u de
richtingaanwijzer voor de andere kant aan zodat het systeem daar naar parkeerplaatsen
kan zoeken.
Wanneer een plaats is gevonden, verschijnt deze op het multimediascherm, aangeduid
met een kleine letter "P". Rijd langzaam, met het richtingaanwijzers ingeschakeld aan de kant waar de parkeerplaats
beschikbaar is, totdat het bericht "Stop" wordt weergegeven en een geluidssignaal te horen is.
De parkeerplaats wordt vervolgens op het multimediascherm aangeduid met een hoofdletter
"P".
- Stop de auto;
- schakel de achteruitversnelling in.
Het controlelampje brandt op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal.
- Laat het stuur los;
- volg de instructies die worden weergegeven op het bedieningsscherm 1.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u rijden.
Als het controlelampje verdwijnt en u een piepsignaal hoort, is het manoeuvre voltooid.
WAARSCHUWING
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.
Deze functie kan daarom tijdens manoeuvres in geen enkele omstandigheid de waakzaamheid
en de verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen (de bestuurder moet te allen
tijde klaar zijn om te remmen).
Een parallel geparkeerde auto uitrijden
- Druk kort op de schakelaar 2;
- Selecteer de modus "
Parallel geparkeerde auto uitrijden";
- zet de richtingaanwijzer aan
aan de kant waarnaar
om de auto uit te rijden;
- druk op de
- 2.
- schakelaar en houd deze ingedrukt (ongeveer twee seconden).
Het controlelampje brandt op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal.
- Laat het stuur los;
- voer manoeuvres voor en achter uit door de instructies die op het multimediascherm 1 worden weergegeven te volgen. Gebruik daarbij de systeemwaarschuwingen van de Parkeerhulp.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u rijden.
Zodra de auto zich in een positie bevindt om de parkeerplaats te verlaten, gaat het
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel uit, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een
bericht op het multimediascherm 1 om te bevestigen dat het manoeuvre voltooid is.
WAARSCHUWING
Tijdens het manoeuvreren kan het stuurwiel snel draaien; steek uw handen niet door
de spaken en let erop dat er niets in vast komt te zitten.
Het manoeuvre onderbreken/hervatten
De manoeuvre wordt onderbroken in de volgende gevallen:
- u pakt het stuur vast;
- de auto staat te lang stil;
- een obstakel op de route maakt het onmogelijk om het manoeuvre af te maken;
- de motor stopt;
- een portier of de bagageruimte wordt geopend.
Het controlelampje in de schakelaar 2 wordt uitgeschakeld, het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er klinkt een geluidssignaal dat bevestigt
dat het manoeuvre is onderbroken. De reden voor de onderbreking van het manoeuvre
wordt weergegeven op het multimediascherm 1.
Zorg ervoor dat:
- u het stuur loslaat;
en
- alle portieren en de achterklep gesloten zijn;
en
- er zich geen obstakels op de route bevinden;
en
- de motor gestart is.
Als het waarschuwingslampje in de schakelaar 2 knippert, geeft dit aan dat het systeem opnieuw beschikbaar is om het manoeuvre te
hervatten.
Als u de manoeuvre wilt hervatten, drukt u op de schakelaar 2 en houdt u deze ingedrukt. Het waarschuwingslampje van de schakelaar 2 gaat branden en het waarschuwingslampje verschijnt op het instrumentenpaneel.
Volg de instructies die op het multimediascherm 1 worden weergegeven.
Het manoeuvre annuleren
De manoeuvre wordt in de volgende gevallen geannuleerd:
- als u sneller dan 7 km/u rijdt;
- door op de schakelaar 2 te drukken;
- u hebt meer dan tien bewegingen vooruit/achteruit uitgevoerd tijdens één manoeuvre;
- als de sensoren van de parkeerhulp vuil zijn of bedekt zijn;
- als de wielen van de auto zijn doorgeslipt;
- het manoeuvre is gedurende een te lange periode onderbroken.
Het waarschuwingslampje van de schakelaar 2 wordt uitgeschakeld, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er klinkt een geluidssignaal dat bevestigt
dat de manoeuvre is geannuleerd. De reden voor de annulering van het manoeuvre wordt
weergegeven op het multimediascherm 1.
Waarschuwing
WAARSCHUWING
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval
de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd
de controle over zijn auto behouden. Zorg ervoor dat tijdens het manoeuvre de verkeersregels
worden gevolgd die gelden in het land waarin u zich bevindt.
De bestuurder moet altijd op zijn/haar hoede zijn voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let er altijd op dat er zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle bewegende obstakels in de blinde hoek bevinden, zoals een kind, dier, kinderwagen,
fiets, kei, paaltje, trekhaak enz.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
- In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een erkende dealer.
- Alle werkzaamheden in de buurt van de sensoren (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de buitenbekleding, enz.) moeten door een vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een erkende dealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde condities kunnen de werking van het systeem verstoren of belemmeren, zoals
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijs, enz.).
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een erkende dealer.
Risico van onjuiste vals alarm.
Beperkingen van de werking van het systeem
- Het systeem kan geen voorwerpen detecteren in de dode hoeken van de sensoren.
- Controleer altijd eerst of de parkeerplaats die het systeem voorstelt nog steeds vrij is en er geen obstakels in de weg staan.
- Het systeem mag niet worden gebruikt bij het trekken van een aanhangwagen of als een aanhanger- of laadsysteem aan de auto of omringende auto's is gemonteerd.