Terug naar de lijst

VERWARMING, HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Bedieningsknoppen

(afhankelijk van de auto)

1 Verdeling van de lucht in het interieur.

2 Airconditioning

3 Regeling van de ventilatiesnelheid

4 Ontdooien/ontwasemen van de achterruit en, afhankelijk van de auto, van de spiegels.

5 Regeling van de luchttemperatuur

6 Luchtkringloop

In- en uitschakelen van de airconditioning

De toets 2 zorgt voor het inschakelen (controlelampje aan) of het uitschakelen (controlelampje uit) van de airconditioning.

Het systeem werkt niet als de knop 3 in stand “0” staat.

Door het inschakelen van de airconditioning:

- gaat de temperatuur in het interieur omlaag;

- ontwasemen de ruiten snel.

Auto’s uitgerust met de ECO -modus (schakelaar 7): wanneer de ECO-modus is ingeschakeld, kan de verwarming en/of de airconditioning minder goed werken. Raadpleeg de paragraaf “Tips voor het rijden, zuinig rijden” in hoofdstuk 2.

Verdeling van de lucht in het interieur

Beweeg de schakelaar 1 om uw verdeling te kiezen.

W De lucht wordt naar de ontwasemingsroosters onder de voorruit en bij de voorportieren gevoerd.

i De lucht wordt naar de ontwasemingsroosters onder de voorruit, in het dashboard en de voorportieren en naar de voetenruimtes gevoerd.

ó De lucht wordt voornamelijk naar de voetenruimtes gevoerd.

G De luchtstroom wordt naar de ventilatieroosters van het dashboard gevoerd, naar de voeten van de inzittenden voorin.

J De lucht wordt naar de ventilatieroosters in het dashboard gevoerd.

Inschakelen van de kringloopfunctie

Verplaats de knop 6 naar links. In deze stand wordt de lucht uit het interieur aangezogen en wordt deze gebruikt zonder toelating van buitenlucht.

De kringloopstand kan gebruikt worden:

- om het interieur af te sluiten van de buitenlucht (bij het rijden in vervuild gebied...).

- om sneller de gewenste temperatuur in het interieur te bereiken.

Door langdurig gebruik van de luchtkringloop kunnen de zijruiten en de voorruit beslaan en kan de atmosfeer in het interieur minder aangenaam worden doordat er geen luchtverversing is.

Beweeg daarom de knop 6 weer naar rechts om de toevoer van buitenlucht te herstellen zodra de omstandigheden dat toelaten.

Regeling van de ventilateursnelheid

Beweeg de knop 3. Hoe verder de knop naar rechts staat, hoe meer lucht er wordt verplaatst.

Ontwasemen

Om de ontwaseming te activeren zet u de knoppen 1 en 3 in stand W, en knop 6 in stand . Als de ontwaseming niet compleet is, drukt u op de knop 2 om de airconditioning te gebruiken.

Opmerking: de airconditioning werkt niet bij minder dan 2°C.

Wilt u de luchttoevoer stoppen, zet de knop 3 dan op “0”. Het systeem is uitgeschakeld: de ventilatiesnelheid is nul (stilstaande auto). Als de auto rijdt, kunt u echter nog steeds een kleine luchtstroom voelen.

Regeling van de temperatuur

Draai de knop 5 afhankelijk van de gewenste temperatuur. Hoe verder de aanwijzer in het rode gedeelte staat, hoe hoger de temperatuur.

Bij langdurig gebruik van de airconditioning kan het te koud worden. Om de temperatuur te verhogen, draait u de knop 5 naar rechts.

Achterruitverwarming

Draaiende motor, druk op de toets 5. Het ingebouwde controlelampje licht op.

De achterruit wordt nu snel ontwasemd en de buitenspiegels worden verwarmd (afhankelijk van de uitvoering).

U schakelt deze functie uit door opnieuw op de toets 4 te drukken.

De verwarming schakelt na enige tijd automatisch uit.

Door langdurig gebruik in stand “0” kunnen de zijruiten en de voorruit beslaan en kan de luchtkwaliteit in de auto verslechteren doordat er geen luchtverversing is.