Terug naar de lijst

ACHTERUITRIJCAMERA

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Werking

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling (en tot ongeveer 5 seconden na het inschakelen van een andere versnelling), stuurt de camera 1 nabij de verlichting beelden van de omgeving achter de auto door naar het aanraakscherm 2 met een bewegende of een vaste tekening.

Dit systeem wordt eerst gebruikt met behulp van een of meer tekeningen (bewegend voor de verplaatsingsrichting en vast voor de afstand). Als de rode zone bereikt is, gebruikt u de afbeelding van de bumper om nauwkeurig te stoppen.

NB:

- zorg ervoor dat de achteruitrijcamera niet bedekt is (vuil, modder, sneeuw,...);

- Afhankelijk van de auto kunt u sommige parameters vanaf het aanraakscherm instellen 2. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de uitrusting.

Deze functie is een extra hulpmiddel. De bestuurder moet altijd opletten en blijft verantwoordelijk.

De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen die tijdens het rijden zich kunnen voordoen: let dus altijd op of er een bewegend obstakel is (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets) of een te klein of smal obstakel is (grote steen, dun paaltje) tijdens de manoeuvre.

Bewegende tekening 3 (afhankelijk van de auto).

Deze wordt in het blauw op het scherm 2 weergegeven. Hij geeft de verplaatsingsrichting van de auto aan afhankelijk van de stand van het stuurwiel.

Vaste tekening 4

De vaste tekening bestaat uit gekleurde merktekens AB en C die de afstand achter de auto aangeven:

- A (rood) op ongeveer 30 centimeter van de auto;

- B (geel) op ongeveer 70 centimeter van de auto;

- C (groen) op ongeveer 150 centimeter van de auto.

De tekening blijft staan en geeft de verplaatsingsrichting van de auto aan als de wielen in lijn zijn met de auto.

Het scherm geeft een omgekeerd beeld.

De tekeningen zijn een op een horizontale ondergrond geprojecteerde weergave; houd geen rekening met deze informatie in het geval van een verticaal of op de grond geplaatst voorwerp.

De voorwerpen die op de rand van het scherm verschijnen kunnen vervormd zijn.

In geval van te veel licht (sneeuw, auto in de zon, enz.) kan het zicht van de camera gestoord zijn. Als de achterklep open staat of niet goed gesloten is, verschijnt het controlelampje 2 op het instrumentenpaneel en, afhankelijk van de auto, worden de camerabeelden niet meer weergegeven.