RIJDEN

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Automatische parkeerrem

Als de motor wordt stilgezet, blokkeert de automatische parkeerrem de auto (behalve als de motor afslaat of in stand-by wordt gezet bij auto’s met de functie Stop and Start).

Als de auto in versnelling staat, wordt de rem vrijgezet zodra u gas geeft om weg te rijden.

Met de automatische parkeerrem is het ook mogelijk, net als met een handrem:

- handmatig vast te zetten: trek de schakelaar 1 omhoog;

- handmatig vrij te zetten: druk met het rempedaal ingedrukt op de schakelaar 1.

Snelheidsregelaar/-begrenzer/instelbare snelheidsregelaar

Ï De snelheidsregelaar laat de auto met een constante snelheid rijden.

Ð De snelheidsbegrenzer helpt u een door u gekozen snelheid niet te overschrijden.

De instelbare snelheidsregelaar is een functie die u helpt uw snelheid constant te houden en tegelijkertijd de volgafstand (veiligheidsafstand) met de auto voor u op hetzelfde rijvak te bewaren.

Selecteer de (instelbare) snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer door de schakelaar 2 te kantelen:

Schakelaars voor de snelheidsregelaar/-begrenzer

- Hoofdschakelaar Aan/Uit 2;

- ingestelde snelheid verlagen: druk op 3 (-);

- de vooraf ingestelde snelheid activeren, onthouden of verhogen: toets 4 (+);

- inschakelen met oproepen van de ingestelde snelheid: toets 5 (R);

- gebruik knop 7 (0) om de functie in stand-by te zetten en de ingestelde snelheid op te slaan;

- instellen van de volgafstand (enkel voor de instelbare snelheidsregelaar): toets 6

Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze systemen hoofdstuk 2 van uw instructieboekje.

Hulpmiddelen bij het rijden

(afhankelijk van de auto)

Alle functies die hieronder worden beschreven worden in- of uitgeschakeld:

- via het multimediascherm.

- vanaf het menu voor het personaliseren van de auto;

- met een schakelaar op het dashboard.

Actieve noodrem

Met behulp van een radar die zich aan de voorkant van de auto bevindt, bepaalt de functie de afstand tot de voorliggende auto en brengt ze u op de hoogte indien er botsingsgevaar is. De functie kan de auto op eigen initiatief afremmen indien er een botsing dreigt. Wanneer de functie gedeactiveerd is, brandt het controlelampje op het instrumentenpaneel.

Waarschuwing veiligheidsafstand

Via een radar aan de voorkant van de auto berekent de functie de afstand tot de voorligger. Dan wordt dit tijdsinterval aan de bestuurder gemeld, zodat een veilige afstand kan worden bewaard.

Waarschuwing bij verlaten van rijstrook

Met behulp van een camera die is bevestigd op de voorruit achter de spiegel, waarschuwt deze functie de bestuurder bij onopzettelijke overschrijding van een doorgetrokken of onderbroken streep.

Snelheidswaarschuwing

Met behulp van een camera die is bevestigd op de voorruit achter de spiegel waarschuwt deze functie, op basis van de verkeersborden en gps-informatie, de bestuurder dat hij de snelheidsbeperkingen overschrijdt op de plaats waar hij zich bevindt.

Dodehoekwaarschuwing

Met behulp van de sensoren aan elke kant van de voor- en achterbumper brengt de functie u ervan op de hoogte als er zich gedurende meer dan een seconde een andere auto in de dode hoek bevindt.

Raadpleeg hoofdstuk 2 van uw instructieboekje voor meer informatie over deze hulpmiddelen bij het rijden.

automatisch grootlicht

Dit systeem ontsteekt en dooft automatisch het grootlicht.

Het grootlicht wordt automatisch ontstoken wanneer:

- er weinig licht buiten is;

- er wordt geen andere auto of verlichting gedetecteerd;

- als de auto sneller dan ongeveer 40 km/u rijdt.

Raadpleeg voor meer informatie hoofdstuk 1 van uw instructieboekje.

Parkeerhulp

Voor auto’s met ultrasoondetectors 8 “meten” deze de afstand tussen uw auto en een obstakel.

Bij het dichterbij komen, neemt de frequentie van de geluidssignalen toe tot een continu geluid als het obstakel ongeveer 30 centimeter verwijderd is. Afhankelijk van de auto wordt de weergave op het multimediascherm aangevuld met geluidssignalen.

Raadpleeg voor meer informatie hoofdstuk 2 van uw instructieboekje.

Achteruitrijcamera

Afhankelijk van de auto kan het multimediascherm het uitzicht achter de auto tonen met behulp van de achteruitrijcamera die is gemonteerd op de achterklep.

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt de camera ingeschakeld en verschijnen twee tekeningen op het scherm.

Blauwe bewegende tekening 9 (afhankelijk van de auto): deze geeft de verplaatsingsrichting van de auto aan afhankelijk van de stand van het stuurwiel.

Vaste tekening 10: deze bestaat uit drie vaste punten AB en C die de afstand achter de auto aangeven.

Parkeerhulp

Deze functie helpt u bij het parkeren.

Inschakelen

Druk, als de auto stilstaat of langzaam rijdt en de richtingaanwijzer actief is, op schakelaar 11. Het controlelampje 12 licht op. Wanneer u een parkeerplaats ziet, schakelt u de achteruitversnelling in. Het controlelampje brandt op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal. Laat het stuurwiel los. Volg de instructies op van het multifunctionele scherm. Als de manoeuvre is voltooid, gaat het controlelampje uit 12 en klinkt een geluidssignaal.