STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

De Stop and Go snelheidsregelaar gebruikt informatie van een radar of camera om de auto op een bepaalde ingestelde snelheid - de kruissnelheid - te houden, op een veilige afstand van uw voorligger.

Afhankelijk van de auto, wanneer de functie “Detectie van verkeersborden” is geactiveerd DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN, kan het systeem de snelheid van uw auto aanpassen aan de verkeersborden die de maximumsnelheid aangeven die door de camera worden herkend.

Afhankelijk van het land en het abonnement kan het systeem met behulp van de camera en de kaart de voertuigsnelheid vooraf aanpassen aan de context en wegsituaties (rotondes, bochten, verkeersborden of zones met maximumsnelheid).

Als uw voorligger afremt, kan de Stop and Go snelheidsregelaar uw auto afremmen tot volledige stilstand en vervolgens weer laten vertrekken.

Het systeem laat uw auto versnellen en vertragen met behulp van de motor en het remsysteem.

Het maximumbereik van het systeem is ongeveer 130 meter. Dit kan variëren afhankelijk van de wegomstandigheden (hoogteverschillen, weersomstandigheden, enz.).

De Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar kan worden geactiveerd van 0 tot 150 km/u of 160 km/u afhankelijk van de wegomstandigheden (verkeer, weer, enz.).

De functie wordt aangeduid met het symbool .

NB:

- De bestuurder moet zich houden aan de maximumsnelheden en veilige afstanden die gelden in het land waar hij rijdt.

- De Adaptieve Snelheidsregelaar Kan De Auto afremmen tot een derde van het remvermogen. Naargelang van de situatie moet de bestuurder mogelijk zelf harder remmen.

In de modus ECO mag de kruissnelheid niet hoger zijn dan de huidige voertuigsnelheid TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN.

Het regeneratieve remsysteem en de paddles zijn niet beschikbaar wanneer de cruisecontrol of de adaptieve cruisecontrolfunctie is geactiveerd.

De Stop and Go snelheidsregelaar kan geen noodstop activeren en heeft slechts een beperkte remcapaciteit.

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Ook met deze extra rijhulp is de bestuurder altijd verplicht om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.

De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.

De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden.

Gebruik de adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go buiten de bebouwde kom, op brede wegen met zichtbare lijnen.

De snelheidsregelaar kan een beperkte werking hebben op een zeer bochtige of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes) en bij slechte weersomstandigheden (mist, regen, zijwind, enz.).

Kans op ongevallen.

Plaats van de camera 1

Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, sneeuw, enz.).

Plaats van de radar 2

Zorg ervoor dat de beschermplaat van de radar niet wordt geblokkeerd (vuil, modder, sneeuw, een slecht gemonteerde nummerplaat) of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met autolak) of verborgen door accessoires aan de voorkant van het voertuig (bijv. op de grille of het logo).

Bedieningsknoppen

3 - Omhoog: kruissnelheid activeren en verhogen of herinneren aan de opgeslagen kruissnelheid (RES/+).

- Omlaag: kruissnelheid activeren en verlagen of huidige snelheid opslaan (SET/-).

4 Uitschakelen van de functie (de ingestelde snelheid blijft in het geheugen) (0).

5 De volgafstand instellen.

6 Adaptieve snelheidsregelaar, hoofdknop voor stoppen/starten .

7 Submenuknop (afhankelijk van het voertuig): de ingestelde snelheid aanpassen aan waargenomen snelheidslimieten DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN.

Afhankelijk van de auto geeft het -symbool op het 6-bedieningspaneel aan of u gebruik kunt maken van de “Active Driver Assist” ACTIVE DRIVER ASSIST.

Het gebied rond de radar en camera moet schoon worden gehouden en in dit gebied mogen geen manipulaties worden uitgevoerd om de goede werking van het systeem te waarborgen.

Weergaven

8 Controlelampje van de Stop and Go snelheidsregelaar.

9 Opgeslagen kruissnelheid.

10 Voorligger.

11 Opgeslagen veilige afstand

Inschakelen

Gebruik schakelaar 6.

Het controlelampje 8 wordt grijs en het bericht “Adaptieve snelheidsregelaar AAN” verschijnt op het instrumentenpaneel met streepjes om aan te geven dat de snelheidsregelaar is ingeschakeld en wacht op het opslaan van een snelheid.

Deze functie kan niet worden ingeschakeld als:

- de parkeerrem is ingeschakeld;

- de functie “Geautomatiseerde park assist” is al ingeschakeld AUTOMATISCH PARKEREN.

Het bericht “Adaptieve regel. niet beschikbaar” verschijnt op het instrumentenpaneel.

Belangrijk: houd uw voeten altijd vlakbij de pedalen om voorbereid te zijn op alle mogelijke situaties.

Opmerking: voor auto’s uitgerust met het “Active Driver Assist”-systeem ACTIVE DRIVER ASSIST de functie “Rijbaan centreren assistentie” eerder was geselecteerd in het multimediasysteem of door te drukken op de schakelaar 12 (controlelampje 12 ingeschakeld), wordt de adaptieve snelheidsregelaar automatisch geactiveerd als de functie “Rijbaan centreren assistentie” wordt geactiveerd. ACTIVE DRIVER ASSIST.

Instellen van de snelheid

Als u stilstaat of met een constante snelheid rijdt, drukt u op de knop 3 omhoog (RES/+) of omlaag (SET/-): de functie wordt geactiveerd en de huidige snelheid wordt opgeslagen.

De kruissnelheid moet minstens 30 km/u zijn.

De streepjes worden vervangen door de kruissnelheid 9 en de kruissnelheid en het controlelampje 8 worden groen.

Als u de functie wilt inschakelen bij een snelheid van meer dan 150 km/u of, afhankelijk van de auto, 160 km/u, verschijnt het bericht “Snelh. ongeldig” en blijft de functie uitgeschakeld.

Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van het gaspedaal nemen.

Opmerking: als de autosnelheid lager is dan ongeveer 30 km/u, gebruikt de functie een standaard kruissnelheid van ongeveer 30 km/u. De auto trekt op totdat de ingestelde kruissnelheid is bereikt.

Snelheidsregelaar activeren met herkenning snelheidsbeperkingen (displayA)

(afhankelijk van de auto)

Als de auto is uitgerust met de functie “Detectie van verkeersborden”, DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN drukt u op de contextuele knop 7 om de rijsnelheid aan te passen aan de snelheidslimieten 13 die door de camera worden gedetecteerd.

Na passeren van het verkeersbord wordt de kruissnelheid 9 afgesteld op de gedetecteerde snelheid 13.

Afstellen

U kunt bepalen dat de kruissnelheid 9 een systematische snelheidsafwijking gebruikt ten opzichte van de gedetecteerde snelheidslimieten 13.

Op het multimediascherm, in de wereld “Voertuig” kiest u “Rijondersteuning”. Activeer daarna in het menu “Snelheidsmanagement” het veld “Pas snelheidsbeperkingen aan” en selecteer het gewenste verschil (van -10 km/u tot +10 km/u, boven 50 km/u).

Snelheidsregelaar activeren met herkenning vooraf van verkeersborden met maximale snelheid (display B)

(afhankelijk van abonnement)

Met behulp van de camera, de functie “Detectie van verkeersborden” DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN en de kaart die bij het abonnement hoort, anticipeert het systeem op de automatische aanpassing van de voertuigsnelheid tot het volgende verkeersbord met snelheidsbeperking wordt gedetecteerd 14.

Snelheidsregelaar activeren met herkenning vooraf van verkeersborden met maximumsnelheid (display B) (vervolg)

Inschakelen/uitschakelen

Op het multimediascherm, in de wereld “Voertuig” kiest u “Rijondersteuning”. Kies daarna in het menu “Snelheidsmanagement” de optie “Binnenkomende stroom” in het veld “Adaptieve regelgeving”.

De letter “A15 op het instrumentenpaneel bevestigt de activering van de snelheidsregeling met herkenning van de verkeersborden met maximale snelheid.

Opmerking: activeren/deactiveren is ook mogelijk door de contextuele knop 7 ingedrukt te houden.

Snelheidsregelaar met herkenning van snelheidsbeperkingen is gekoppeld aan een abonnement. Als er geen abonnement is, kan deze functie niet worden geactiveerd.

Raadpleeg de instructies bij het multimediasysteem om het abonnement te beheren.

Snelheidsregelaar activeren met herkenning vooraf van verkeersborden met maximumsnelheid (display B) (vervolg)

Werkzaamheden

Met de functie ingeschakeld worden de volgende snelheden getoond op het instrumentenpaneel:

- kruissnelheid 9;

- de door het systeem gedetecteerde huidige snelheidslimiet op het weggedeelte waarop de auto rijdt 13;

- de door het systeem gedetecteerde snelheid op het volgende wegvak of de volgende snelheidslimietzone 14.

Het systeem houdt rekening met de gedetecteerde snelheid 14. De voertuigsnelheid past zich geleidelijk aan tot de kruissnelheid 9 wordt bereikt zonder enige actie van de bestuurder. De aangegeven snelheid op 14 wordt weergegeven op 13 bij het passeren van het aangegeven bord of de betreffende zone.

De bestuurder moet altijd alert blijven op de door het systeem toegepaste snelheid en blijft verantwoordelijk voor de voertuigsnelheid.

Wanneer de functie niet geactiveerd is of het abonnement niet meer actief is, is de bediening gelijk aan het instellen van de kruissnelheid met herkenning van verkeersborden met maximale snelheid (displayA; zie vorige pagina).

Afstellen

U kunt bepalen dat de kruissnelheid 9 een systematische snelheidsafwijking gebruikt ten opzichte van de gedetecteerde snelheidslimieten 13.

Op het multimediascherm, in de wereld “Voertuig” kiest u “Rijondersteuning”. Activeer daarna in het menu “Snelheidsmanagement” het veld “Pas snelheidsbeperkingen aan” en selecteer het gewenste verschil (van -10 km/u tot +10 km/u, boven 50 km/u).

Snelheidsregelaar activeren met herkenning vooraf van de wegindeling (display C)

(afhankelijk van abonnement)

Met behulp van de camera, de functie “Detectie van verkeersborden” DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN en de aan het abonnement gekoppelde kaart, kan het systeem anticiperen op de automatische aanpassing van de kruissnelheid 9 als het voertuig een rotonde of bocht nadert, en deze automatisch regelen.

Als de auto een bocht of rotonde nadert, verschijnt er een 16-waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel. De auto stelt zijn snelheid in op een snelheid die past bij de gedetecteerde functie.

De bestuurder moet altijd alert blijven op de door het systeem toegepaste snelheid en blijft verantwoordelijk voor de voertuigsnelheid.

Inschakelen/uitschakelen

Op het multimediascherm, in de wereld “Voertuig” kiest u “Rijondersteuning”. Kies vervolgens in het menu “Snelheidsmanagement” “Beperkingen van de weergavesnelheid”.

In het menu “Adaptieve regelgeving” selecteert u “Naar de context van de weg”.

Als de functie niet geactiveerd is of het abonnement niet meer actief is, is de bediening gelijk aan het instellen van de kruissnelheid met herkenning van verkeersborden met maximumsnelheid (display A; zie vorige pagina’s) of, afhankelijk van het abonnement, het instellen van de kruissnelheid met herkenning van verkeersborden met maximumsnelheid (display B; zie vorige pagina’s).

De volgende symbolen tonen de functies waarmee het systeem rekening houdt:

- rotonde;

- bocht.

Snelheidsregelaar met herkenning vooraf van de wegindeling is gekoppeld aan een abonnement.

Als er geen abonnement is, kan deze functie niet worden geactiveerd.

Raadpleeg de instructies bij het multimediasysteem om het abonnement te beheren.

kruissnelheid 9 regelen

U kunt op elk moment weer controle nemen over de rijsnelheid door:

- Onderbreken van de functie:

- door het rempedaal in te drukken;

of

- door op de schakelaar 4 (0) te drukken.

- de functie uitschakelen door te drukken op de algemene Start/Stop-schakelaar 6.

Bij het automatisch aanpassen van de snelheid aan verkeersborden en/of weginrichting is het mogelijk deze gebeurtenissen te negeren. Druk de knop 3:

- omhoog (RES/+) om terug te keren naar de opgeslagen kruissnelheid;

- omlaag (SET/-) om de huidige snelheid op te slaan en te behouden.

Bewaking veilige afstand inschakelen

Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld, verschijnt de standaard veilige afstand 11 in het groen op het instrumentenpaneel. De standaard veilige afstand komt overeen met ongeveer twee seconden (zie de volgende pagina’s).

Als het systeem een voertuig detecteert in uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een voertuig 10 boven de afstandsmeter 11 op het instrumentenpaneel.

De snelheid van uw auto wordt continu aangepast aan de snelheid van uw voorligger. Indien nodig remt uw auto (de remlichten gaan branden) om de afstand die het instrumentenpaneel aangeeft, te bewaren.

Opmerking: de grootte van de omtrek 10 varieert afhankelijk van de afstand tussen u en uw voorligger. Hoe groter de omtrek, hoe dichterbij uw voorligger.

De kruissnelheid instellen

U kunt de snelheid wijzigen door de schakelaar 3 een aantal keren in te drukken (voor een kleine wijziging) of ingedrukt te houden (voor een grote wijziging):

- omlaag (SET/-) om de snelheid te verlagen;

- omhoog (RES/+) om de snelheid te verhogen.

De volgafstand instellen

U kunt op elk moment de veilige afstand ten opzichte van uw voorligger wijzigen door herhaaldelijk op de schakelaar 5 te drukken.

De horizontale afstandsmeter op het instrumentenpaneel duidt de beschikbare veilige afstanden aan:

- afstandsmeter D: grote afstand (komt overeen met ongeveer 2,4 seconden);

- afstandsmeter E: middelgrote afstand 2 (komt overeen met ongeveer 2 seconden);

- afstandsmeter F: middelgrote afstand 1 (komt overeen met ongeveer 1.6 seconden);

- afstandsmeter G: kleine afstand (komt overeen met ongeveer 1,2 seconden).

De geselecteerde afstandsmeter wordt groen. De andere meters blijven grijs.

Opmerking: u moet de ingestelde afstand afstemmen op de verkeersdrukte, de lokale regelgeving en de weersomstandigheden.

De veilige afstand wordt standaard aangepast via de afstandsmeter E.

Sneller rijden dan de gekozen snelheid

U kunt de kruissnelheid van de auto altijd verhogen door het gaspedaal in te drukken.

Als de kruissnelheid wordt overschreden, wordt 9 geel.

De afstandsmeter knippert als de afstand tussen uw auto en uw voorligger kleiner is dan de ingestelde veilige afstand: de functie “Veilige afstand” is niet langer actief.

Laat het gaspedaal los: de snelheidsregelaar en veilige afstand gaan automatisch terug naar de eerder gekozen instellingen.

Inhaalmanoeuvre

Als u uw voorligger wilt inhalen, activeert u de indicator om de regeling veilige afstand tijdelijk te annuleren zodat de auto voldoende kan versnellen om de auto in te halen.

Stoppen en optrekken van de auto

Als uw voorligger vertraagt, wordt de snelheid van uw auto aangepast, indien nodig tot volledige stilstand (bijv. in druk verkeer). De auto stopt op een paar meter van de voorligger.

Als de voorligger weer optrekt:

- als de stop minder dan dertig seconden duurt, start de auto opnieuw zonder enige actie van de bestuurder.

Opmerking: de bestuurder moet tijdens het rijden altijd voorbereid zijn op plotselinge incidenten en verantwoordelijk blijven voor het besturen van het voertuig: als het systeem een voetganger in de omgeving van het voertuig detecteert, wordt het automatisch herstarten geblokkeerd tot de volgende stop;

- als de auto langer dan dertig seconden stilstond, moet u drukken op het gaspedaal of op de knop 3 (RES/+) omhoog om de auto te laten vertrekken. Het bericht “Druk op RES of geef gas om de regelaar te heractiveren” verschijnt ter bevestiging.

Als de auto langer dan ongeveer drie minuten stilstond, wordt de automatische parkeerrem ingeschakeld en de Stop and Go snelheidsregelaar uitgeschakeld.

Het controlelampje 8 verdwijnt om te bevestigen dat de functie is uitgeschakeld.

Onderbreken van de functie

U kunt de functie als volgt in stand-by zetten:

- druk op de schakelaar 4 (0);

- druk tijdens het rijden op het rempedaal.

De functie wordt uitgeschakeld door het systeem als:

- zet de versnellingshendel in P, R of N;

- de autogordel van de bestuurder wordt losgemaakt;

- een van de portieren of kleppen wordt geopend;

- op de start/stop-knop van de motor wordt gedrukt;

- de helling te steil is;

- bepaalde rijhulpmiddelen en correctiesystemen worden ingeschakeld (actieve noodstop, ABS, ESC, enz.)

Opmerking: Indien de ontvangst van de aangesloten gegevens niet optimaal is, schakelt het systeem, afhankelijk van het voertuig, automatisch de functie voor herkenning van de snelheidslimiet en/of voor herkenning van de weginrichting in stand-by.

De twee functies worden automatisch opnieuw geactiveerd zodra de ontvangst van de aangesloten gegevens weer optimaal is.

In alle gevallen wordt stand-by bevestigd doordat de controlelampjes grijs worden en het bericht “Adaptieve regel. niet beschikbaar” verschijnt.

Als u de Stop and Go snelheidsregelaar in stand-by zet of uitschakelt, leidt dit niet tot een snelle vertraging van de auto: als u wilt remmen, moet u het rempedaal indrukken.

Stand-by afsluiten

Op basis van de opgeslagen kruissnelheid

Als een snelheid in het geheugen is opgeslagen, kan deze in de juiste omstandigheden (verkeersdrukte, staat van het wegdek, weersomstandigheden, enz.) worden opgeroepen. Druk de schakelaar 3 (RES/+) omhoog naar het bereik van geldige snelheden.

Als u de opgeslagen snelheid oproept, wordt het inschakelen van de regelaar bevestigd doordat de ingestelde snelheid groen oplicht.

Opmerking: als de opgeslagen snelheid veel hoger is dan de huidige snelheid, trekt de auto op naar deze hogere snelheid.

Op basis van de huidige snelheid

Als de regelaar stand-by is, komt de regelaarfunctie weer in werking door een druk op de schakelaar 3 (SET/-) omlaag, ongeacht de snelheid die in het geheugen is opgeslagen; de actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.

Waarschuwingen “Neem de controle over”

In sommige situaties (u nadert een veel langzamer voertuig, er is een voorligger die snel van rijstrook wisselt, enz.) heeft het systeem wellicht geen tijd om te reageren.

Afhankelijk van de situatie geeft het systeem een geluidssignaal in combinatie met:

- de oranje waarschuwing H als de aandacht van de bestuurder vereist is;

of

- de rode waarschuwing J samen met het bericht “Remmen”, als onmiddellijke actie van de bestuurder vereist is.

Reageer altijd gepast op alle waarschuwingen en voer de nodige manoeuvres uit.

Uitschakelen van de functie

De functie adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go wordt uitgeschakeld als u drukt op de algemene Start/Stop-schakelaar 6.

Het controlelampje 8 verdwijnt om te bevestigen dat de functie niet langer actief is.

Tijdelijk niet beschikbaar (radar)

De radar kan voertuigen detecteren die vóór uw auto rijden. Het systeem werkt niet goed als de radardetectiezone door iets wordt bedekt of als het signaal wordt gestoord.

Als de radardetectiezone door iets wordt bedekt of als het signaal wordt gestoord, verschijnt het bericht “Radar voor geen zicht” en wordt de Stop and Go snelheidsregelaar onderbroken.

Het groene controlelampje 8 verdwijnt om te bevestigen dat de functie automatisch is uitgeschakeld.

Zorg ervoor dat het radargebied schoon blijft en niet wordt afgedekt door sneeuw, modder, een slecht gemonteerde kentekenplaat of een accessoire op de voorkant van het voertuig (de grille of het logo, enz.).

In bepaalde geografische omstandigheden kan de functie worden gestoord, zoals:

- droge zones, tunnels, lange bruggen of weinig gebruikte wegen zonder wegmarkeringen, borden of bomen in de buurt;

- een militaire zone of een luchthaven.

Als u deze gebieden verlaat, zal de functie weer werken.

Als het bericht niet verdwijnt nadat de motor opnieuw wordt gestart, moet u altijd een merkdealer raadplegen.

Tijdelijk niet beschikbaar (camera)

Het systeem kan niet werken als de camera wordt afgedekt (door vuil, modder, sneeuw, condensatie, enz.).

Bij verminderd zicht van de camera nemen de prestaties van de adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go af. Blijf waakzaam.

storingen

Als een storing wordt gedetecteerd in de werking van de adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go, verschijnt het bericht “Adaptieve cruise control controleren” op het instrumentenpaneel en worden de adaptieve snelheidsregelaar en de Stop and Go uitgeschakeld.

Als er een storing is in één of meer onderdelen van het systeem, wordt de Stop and Go snelheidsregelaar uitgeschakeld.

Afhankelijk van het type storing verschijnt deze melding:

- “Controleer camera voor” samen met, afhankelijk van het voertuig, het controlelampje ©;

- “Controleer radar voor” samen met, afhankelijk van het voertuig, het controlelampje ©;

- “Controleer camera/radar” samen met, afhankelijk van het voertuig, het controlelampje ©;

- “Controleer voertuig” gevolgd door het controlelampje ©.

Ga naar een merkdealer.

Beperkingen van de werking van het systeem

Autodetectie

Het systeem detecteert alleen voertuigen (auto’s, trucks, motoren) die in dezelfde richting rijden als uw auto.

Een auto die invoegt in uw rijstrook (bijv. K) wordt pas door het systeem herkend als deze in de detectiezones van de camera en radar komt.

Het systeem kan de auto ongepast of vertraagd laten afremmen.

Wat niet door het systeem wordt gedetecteerd:

- voertuigen die op kruispunten aankomen: afritten (bijv. L), enz.;

- auto’s die aan de verkeerde kant van de weg rijden of die achteruit naar u toe rijden.

Detectie in een bocht

Als u een bocht inrijdt, kan de radar en/of camera wellicht tijdelijk niet in staat zijn om een voorligger te detecteren (bijv. M).

Het systeem kan de auto laten versnellen.

Als u een bocht uitrijdt, kan de detectie van voorliggers verstoord of vertraagd worden.

Het systeem kan de auto ongepast of vertraagd laten afremmen.

De adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go moet worden gebruikt buiten de bebouwde kom, op brede wegen met zichtbare lijnen.

Detectie van voertuigen in aangrenzende rijstroken

Het systeem kan voertuigen detecteren die op een aangrenzende rijstrook rijden als:

- u in een bocht rijdt (bijv. N);

- u rijdt op een weg met smalle rijstroken;

- de snelheid van de auto’s op de aangrenzende rijstrook lager is en als één van deze auto’s te dicht bij een andere rijstrook rijdt.

Het systeem kan de auto ten onrechte laten vertragen of afremmen.

Auto’s die verborgen zijn door hoogteverschillen in de weg

Het systeem kan geen voertuigen detecteren die verborgen zijn door hoogteverschillen in de weg of die zich buiten de detectiezones van de camera en radar bevinden doordat u een helling op- of afrijdt.

Auto’s buiten de detectiezones van camera en radar

Het systeem reageert laat of helemaal niet als de auto's zich buiten de detectiezones van de camera en radar bevinden, met name in deze gevallen:

- voertuigen die voorwerpen transporteren die langer zijn dan de lijn;

- het gedeelte van een lang voertuig (bijv. P) dat buiten de radardetectiezone valt (bouwmachines, sleepwagens die landbouwmachines verslepen, enz.);

- voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden;

- smalle voertuigen die zeer dichtbij zijn (bijv. Q).

Stilstaande en langzaam rijdende voertuigen

Als uw snelheid hoger is dan ongeveer 50 km/u, detecteert het systeem geen:

- stilstaande voertuigen (bijv. R);

- zeer langzaam rijdende voertuigen.

Als uw snelheid lager is dan ongeveer 50 km/u, reageert het systeem wellicht niet of zeer laat op:

- stilstaande voertuigen (bijv. R);

- zeer langzaam rijdende voertuigen;

- voorliggers 17 die wisselen van rijstrook en zo een stilstaande auto onthullen 18 (bijv. S);

- wanneer het voertuig stilstaat 19, wanneer u van rijstrook wisselt (bijv. T).

Wees altijd gereed om onder alle omstandigheden te reageren.

De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.

De Stop and Go snelheidsregelaar kan geen noodstop activeren en heeft slechts een beperkte remcapaciteit.

Geen detectie van vaste obstakels en kleine objecten

Wat niet door het systeem wordt gedetecteerd:

- voetgangers, fietsers, scooters, enz.;

- dieren;

- vaste obstakels (tolpoorten, muren, enz.). (bijv. U).

Deze worden niet herkend door het systeem. Ze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.

Detectie van voertuigen die met hoge snelheid in de rijstrook komen

Als uw voertuig wordt ingehaald door een ander voertuig dat met hoge snelheid rijdt 20 (motor, auto, enz.) en dit voertuig komt tijdelijk tussen u en uw voorligger 21, kan dit leiden tot overmatig accelereren, vertragen of remmen.

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.

De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.

Naast de snelheidsborden en wegenkaartinformatie van de kaarten (bij voertuigen uitgerust met de functie “Detectie van verkeersborden” en een abonnement), wordt er geen rekening gehouden met andere verkeersinformatie (verkeerslichten, zebrapaden, enz.). De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.

Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.

Gebruik de adaptieve snelheidsregelaar Stop and Go buiten de bebouwde kom, op brede wegen met zichtbare lijnen.

Werkzaamheden/reparaties van het systeem

- Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan. Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.

- Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, lakwerk, enz.) moeten worden uitgevoerd door een vakman.

Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.

Uitschakelen van de functie

Schakel de functie uit in deze gevallen:

- de auto wordt gesleept (bij pech);

- de auto een aanhangwagen of caravan trekt;

- de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur;

- de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;

- de auto rijdt op een zeer bochtige weg (bergweg, enz.);

- de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;

- het zicht slecht is (verblindend zonlicht, mist enz.);

- de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);

- de weersomstandigheden slecht zijn (regen, sneeuw, zijwind, enz.);

- de radarzone is beschadigd (schokken, inslagen, enz.);

- de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);

- de voorruit is gebarsten of vervormd.

Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.

Storingen van het systeem

Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:

- de voorruit of de bumper is bedekt in de radarzone (door vuil, ijs, sneeuw, condensatie, kentekenplaat, enz.);

- een complexe omgeving (tunnel, enz.);

- slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);

- slecht zicht (nacht, mist enz.);

- verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s, enz.);

- een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten, enz.);

- een auto met zeer verschillende snelheid;

- gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Gebruik aan de bestuurderskant matten die geschikt zijn voor de auto en zet deze vast aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.

In dat geval kan het systeem onbedoeld remmen of versnellen.

Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto’s die in de herkenningszone van de camera of de radar verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of vertragen.

U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de auto onder controle door uw voeten vlakbij de pedalen te houden, zodat u voorbereid bent op elke situatie.

stop and go adaptieve snelheidsregelaar

snelheidswaarschuwing met verkeersbordherkenning