GEAVANCEERDE VEILIGHEID

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Het “Veiligheid”-systeem bestaat uit:

- de actieve noodstop;

en

- noodpreventie verlaten rijstrook.

Het “Veiligheid”-systeem gebruikt informatie van de camera1, de radar aan de voorkant 2 en, afhankelijk van de auto, radars aan de zijkant 3.

Plaats van de camera 1

Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.).

Plaats van de frontale radar 2

Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of een slecht gemonteerde nummerplaat voor) of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met autolak) of afgedekt door accessoires aan de voorzijde van de auto (bijv. op de voorbumper of het logo, enz.).

Plaats van de radars aan de zijkant 3

Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt afgedekt (door vuil, modder, sneeuw enz.), aangetast of gewijzigd (inclusief lakwerk enz.).

Afhankelijk van de ingestelde gevoeligheid kan de functie “Voorkomen van het verlaten van de rijstrook” actief zijn voordat het systeem “Noodpreventie verlaten rijstrook” in werking treedt.

Dit systeem biedt een extra rijhulpmiddel.

Het kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Het systeem in-/uitschakelen via het multimediascherm 4

Druk in de “Voertuig” Wereld op uw multimediascherm 4 op het “Rijondersteuning”-menu, en vervolgens op het “Veiligheid”-menu om toegang te krijgen tot de activering/deactivering van de functie.

Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel geel branden.

Als het systeem actief is, verdwijnt het controlelampje.

Het systeem wordt opnieuw ingeschakeld telkens het contact wordt aangezet.

Actieve noodrem

Het systeem gebruikt informatie van de radar 2 en de camera 1 om de afstand te bepalen vanaf uw auto:

- de voorligger op dezelfde rijstrook;

of

- eventuele tegenliggers, in het kader van een mogelijke verandering van richting;

of

- voetgangers en fietsers in de nabijheid.

Het systeem informeert de bestuurder als er een risico bestaat op een frontale botsing om de juiste noodmanoeuvres mogelijk te maken (het rempedaal indrukken en/of het stuurwiel draaien).

Afhankelijk van het reactievermogen van de bestuurder kan het systeem helpen bij het remmen om schade te beperken of een botsing te voorkomen.

Met dit systeem wordt de auto maximaal afgeremd totdat deze zo nodig volledig stilstaat.

Gebruik om veiligheidsredenen altijd de autogordel tijdens het rijden en controleer of alles goed vastzit, zodat de inzittenden niet kunnen worden geraakt door loszittende voorwerpen.

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Actieve noodrem

(vervolg)

Detectie van auto’s

Als er tijdens het rijden vanaf ongeveer 8 km/u een risico op een aanrijding bestaat met een voorligger of met een voertuig dat in de tegenovergestelde richting rijdt bij het veranderen van richting of met een stilstaand voertuig, waarschuwt het systeem u voor een risico op een aanrijding of kan het remmen activeren.

Waarschuwing voor botsingsgevaar

Het rode waarschuwingslampje of, afhankelijk van de auto, de weergave 5 en het bericht “Remmen” verschijnt op het instrumentenpaneel, vergezeld van een pieptoon en een waarschuwing (micro-remmen volgens het gevoeligheidsniveau en de snelheid).

Als de bestuurder het rempedaal intrapt en het systeem nog steeds botsingsgevaar detecteert, kan de remkracht worden verhoogd als deze niet voldoende is om de botsing te voorkomen.

Activeren van remmen

Als de bestuurder niet reageert op de waarschuwing en een botsing onvermijdelijk wordt.

Als het voertuig tot stilstand is gekomen door een actieve noodstop, blijft het voertuig korte tijd stilstaan.

Na deze tijdslimiet moet de bestuurder het voertuig stationair houden door het rempedaal in te drukken.

Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van bedieningselementen van de auto (stuurwiel, pedalen enz.) kan het systeem sommige operaties vertragen of niet activeren.

In geval van noodmanoeuvre kunt u op elk moment stoppen met remmen door:

- door het gaspedaal kort in te drukken;

of

- aan het stuur te draaien als uitwijkmanoeuvre bij een botsing.

Actieve noodrem

(vervolg)

Bijzonderheden van tegenliggers bij een mogelijke verandering van richting

Wanneer u van richting wilt veranderen (bijv. A), worden tegenliggers met een snelheid van ongeveer 30 tot 55 km/u door het systeem gedetecteerd wanneer:

- uw voertuig een snelheid heeft van ongeveer 8 tot 20 km/u;

- uw richtingaanwijzer is ingeschakeld.

Het systeem is verder niet actief en geeft geen waarschuwing.

Speciale functies van stilstaande auto´s

Detectie van stilstaande auto’s terwijl uw auto een snelheid heeft van ongeveer 8 tot 80 km/u.

Het systeem is niet ingeschakeld en geeft geen waarschuwing af als u harder dan ongeveer 80 km/u rijdt.

Speciale waarschuwingsfuncties

Afhankelijk van de snelheid kunnen de waarschuwing en het remmen gelijktijdig geactiveerd worden.

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Actieve noodrem

(vervolg)

Detectie van voetgangers en fietsers

Als het voertuig een snelheid heeft van ongeveer 8 tot 85 km/u en er botsingsgevaar is met een fietser of voetganger, gebeurt het volgende:

- u wordt gewaarschuwd voor het risico op een botsing:

Het rode waarschuwingslampje of, afhankelijk van het voertuig, het display 5 en het bericht “Remmen” verschijnt, en er klinkt een piepsignaal.

Als de bestuurder het rempedaal intrapt en het systeem nog steeds botsingsgevaar detecteert, kan de remkracht worden verhoogd als deze niet voldoende is om de botsing te voorkomen;

- kan remmen activeren:

als de bestuurder niet reageert op de waarschuwing en een botsing onvermijdelijk wordt.

Als het voertuig tot stilstand is gekomen door een actieve noodstop, blijft het voertuig korte tijd stilstaan.

Na deze tijdslimiet moet de bestuurder het voertuig stationair houden door het rempedaal in te drukken.

Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van bedieningselementen van de auto (stuurwiel, pedalen enz.) kan het systeem sommige operaties vertragen of niet activeren.

In geval van noodmanoeuvre kunt u op elk moment stoppen met remmen door:

- door het gaspedaal kort in te drukken;

of

- aan het stuur te draaien als uitwijkmanoeuvre bij een botsing.

Actieve noodrem

(vervolg)

Instellingen

Druk in de “Voertuig” Wereld op uw multimediascherm4 op het menu “Rijondersteuning” en vervolgens op het menu “Veiligheid” menu om toegang te krijgen tot de volgende instellingen:

“Voorspellende waarschuwing”: pas het gevoeligheidsniveau van de waarschuwing aan. Selecteer hiervoor:

- “Laat”;

- “Standaard”;

- “Vroeg”.

Tijdelijk niet beschikbaar

Als het systeem een tijdelijke fout detecteert, verschijnt het controlelampje of, afhankelijk van de auto, het gele controlelampje .

De mogelijke oorzaken zijn:

- het systeem is tijdelijk inactief (door verblindende zon, dimlichten, slechte weersomstandigheden enzovoort). Het systeem werkt weer als het zicht verbetert.

- het systeem is tijdelijk onderbroken (bijv. de voorruit, de voor- of achterbumper of het logo is bedekt met vuil, modder, sneeuw, condens, enz.). Parkeer in dit geval de auto en zet de motor af. Maak de voorruit en de voorbumper schoon. De volgende keer dat de motor wordt gestart, verdwijnen het controlelampje en het bericht na vijf of tien minuten rijden.

Als dit niet het geval is, heeft dit mogelijk een andere oorzaak. Neem contact op met een merkdealer.

storingen

Wanneer de functie een storing detecteert, verschijnt het controlelampje en, afhankelijk van het type storing, ook het volgende bericht:

- “Controleer camera voor”;

of

- “Controleer radar voor”;

of

- “Rijhulpsystemen controleren”.

Afhankelijk van het voertuig kan samen met het bericht het controlelampje © verschijnen op het instrumentenpaneel.

Ga naar een merkdealer.

Actieve noodstop

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).

Het systeem wordt mogelijk niet ingeschakeld:

- als de versnellingshendel in de neutrale stand staat;

- wanneer de handrem is ingeschakeld;

- wanneer het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) is geactiveerd.

Werkzaamheden/reparaties van het systeem

- Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.

- Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit enz.) moeten worden uitgevoerd door een vakman.

Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.

Storingen van het systeem

Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:

- een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);

- slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).

- slecht zicht (nacht, mist enzovoort);

- slecht contrast tussen het object (auto, voetganger enzovoort) en de omgeving (bijvoorbeeld een voetganger met witte kleding in de sneeuw enzovoort);

- verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enzovoort);

- bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort);

- ...

In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.

Beperkingen voor de werking van het systeem

- Elke keer dat de auto wordt gestart, voert het systeem een kalibratie uit op basis van de omgeving van de auto. Het systeem kan daardoor ongeveer twee tot vijf minuten inactief zijn.

- een tegenligger activeert alleen een waarschuwing of actie van het systeem als is voldaan aan de voorwaarden vermeld in “Bijzonderheden van tegenliggers bij een mogelijke verandering van richting” (zie vorige pagina’s).

- Het gebied rond de radar en camera moet schoon en volledig ongewijzigd blijven om de goede werking van het systeem te waarborgen.

- Het systeem reageert mogelijk niet zo goed op kleine voertuigen zoals motorfietsen als op andere voertuigen;

- Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enz.);

- Om een juiste werking te kunnen garanderen moeten de volledige contouren van de voetganger worden gedetecteerd. Wat niet door het systeem kan worden gedetecteerd:

- voetgangers in het donker of bij weinig licht;

- gedeeltelijk zichtbare voetgangers;

- voetgangers die kleiner zijn dan ongeveer 80 cm;

- voetgangers die grote voorwerpen dragen;

- ...

In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.

Uitschakelen van de functie

Schakel de functie uit in deze gevallen:

- de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);

- De voorkant van de auto is beschadigd (botsing, vervorming, krassen op de radar, enz.);

- de auto wordt gesleept (bij pech);

- De voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);

- u rijdt niet op een geasfalteerde weg;

- de auto staat op een rollenbank in een werkplaats.

Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.

Onderbreking van de functie

U kunt het actief remmen op elk moment onderbreken door het gaspedaal kort in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken om een botsing te voorkomen.

Noodpreventie verlaten rijstrook

Met behulp van de informatie van de camera 1 wordt een corrigerende actie uitgevoerd op het stuursysteem van de auto wanneer de auto de berm nadert (bermplank, vangrail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.

Met behulp van informatie van de radar 2 en de camera 1 wordt een corrigerende actie uitgevoerd op het stuursysteem van de auto bij botsingsgevaar met een tegenligger in de aangrenzende rijstrook, wanneer de richtingaanwijzer niet is geactiveerd.

Afhankelijk van het voertuig, activeert de functie met behulp van informatie van de radars 3 en de camera 1 corrigerende maatregelen op het stuursysteem van het voertuig.

Bij risico van een aanrijding met een voertuig dat met dezelfde snelheid of een hogere snelheid rijdt en zich in het detectiegebied van de achterste radars bevindt (noodpreventie van het verlaten van de rijstrook bij inhalen).

U kunt op elk moment de controle over de auto weer overnemen door aan het stuurwiel te draaien.

Dit systeem biedt een extra rijhulpmiddel.

Het kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Noodpreventie verlaten rijstrook

(vervolg)

Bermdetectie

Als het voertuig met een snelheid van ongeveer 65 tot 180 km/u de kant van de weg nadert (aarde, vangrail, stoep, ophoging enz.) zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld, gebeurt het volgende:

- u wordt gewaarschuwd voor het risico op een botsing:

de 6-display op het instrumentenpaneel licht op samen met de melding “Vlak bij de berm”;

en

- Er wordt een corrigerende actie uitgevoerd op het stuursysteem.

Bijzonderheid

Als de functie herhaaldelijk wordt geactiveerd bij het naderen van de wegkant en het systeem geen handen op het stuur detecteert, verschijnt het gele controlelampje op het instrumentenpaneel met het bericht “Houd controle”.

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Noodpreventie verlaten rijstrook

(vervolg)

Detectie van een tegenligger

Als het voertuig een snelheid heeft van ongeveer 65 tot 110 km/u en er botsingsgevaar is met een voertuig dat uit de tegenovergestelde richting komt in een aangrenzende rijstrook en binnen de detectiezone B is, zonder dat de richtingaanwijzer is geactiveerd, gebeurt het volgende:

- u wordt gewaarschuwd voor het risico op een botsing:

het rode controlelampje en de weergave van 6 gaan branden op het instrumentenpaneel samen met het bericht “Risico op aanrijding” en er klinkt een pieptoon;

en

- Er wordt een corrigerende actie uitgevoerd op het stuursysteem.

U kunt de correctie van de verplaatsingsrichting op elk moment onderbreken door het stuurwiel te bewegen.

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Noodpreventie verlaten rijstrook (vervolg)

In geval van inhalen

(afhankelijk van de auto)

Als u met een snelheid vanaf ongeveer 8 km/u rijdt en u nadert een lijn (doorlopend of onderbroken) terwijl er botsingsgevaar dreigt met een voertuig in de dode hoek C dat in dezelfde richting rijdt als uw auto of met een voertuig dat snel van achteren nadert in dezelfde of in een aangrenzende rijstrook en dat in het detectiegebied D komt, reageert het systeem als volgt:

- u wordt gewaarschuwd voor het risico op een botsing:

het 7-waarschuwingslampje knippert, het rode -waarschuwingslampje en de 6 display verschijnen op het instrumentenpaneel samen met de melding “Zijdel. obstakel gededecteerd” en een piep;

en

- Er wordt een corrigerende actie uitgevoerd op het stuursysteem.

Noodpreventie verlaten rijstrook

(vervolg)

Tijdelijk niet beschikbaar

Het systeem is niet meer beschikbaar als:

- de streep wordt zeer snel overschreden;

- er wordt continu over een streep gereden;

- ongeveer vier seconden na het wisselen van baan;

- scherpe bochten;

- slecht zicht;

- activering van de richtingaanwijzer (in het geval van bermdetectie en detectie van een tegenligger);

- sterke acceleratie;

- noodstop;

- rijstrookbreedte wijzigen;

- actief noodremsysteem bedienen;

-...

Als een van de radars is afgedekt is, verschijnt, afhankelijk van de auto, het bericht “Controleer zijsensoren”.

Als de radar aan de voorkant is afgedekt, verschijnt het bericht “Radar voor geen zicht” op het instrumentenpaneel.

Als de camera aan de voorkant is afgedekt, verschijnt het bericht “Camera voor geen zicht” op het instrumentenpaneel.

Omstandigheden waarin het systeem niet wordt ingeschakeld

Het systeem kan niet worden ingeschakeld wanneer:

- de achteruitversnelling is ingeschakeld;

- het gezichtsveld van de camera is belemmerd;

- de voorste radar is afgedekt;

- afhankelijk van de auto, als een van de radars aan de achterkant bedekt is;

- het controlelampje û wordt weergegeven.

Als een van de snelheidscamera’s aan de zijkant is afgedekt, verschijnt het waarschuwingslampje in geel samen met het bericht “Zijsensoren geen zicht”.

Als de radar aan de voorkant is afgedekt, verschijnt het waarschuwingslampje in geel samen met het bericht “Radar voor geen zicht”.

Als de camera aan de voorkant is afgedekt, verschijnt het waarschuwingslampje in geel samen met het bericht “Camera voor geen zicht”.

Reinig het gebied waar de sensoren zich bevinden.

Als het voertuig is uitgerust met een trekhaak die door het systeem wordt herkend, gaat het controlelampje branden, samen met het bericht “Aanhanger: zijradars niet beschikbaar” om u te informeren dat de functie Noodpreventie verlaten rijstrook niet operationeel is.

Als het voertuig een aanhanger of caravan trekt, kunnen onverwachte of onnodige correcties optreden.

U kunt de functie “Veiligheid” uitschakelen om onverwachte of onnodige correcties te voorkomen.

Storingen

Wanneer de functie een storing detecteert, verschijnt het controlelampje en, afhankelijk van het type storing, ook het volgende bericht:

- “Controleer camera voor”;

of

- “Controleer radar voor”;

of

- “Rijhulpsystemen controleren”;

of, afhankelijk van de auto,

- “Controleer zijsensoren”.

Afhankelijk van het voertuig kan samen met het bericht het controlelampje © verschijnen op het instrumentenpaneel.

Ga naar een merkdealer.

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.

Werkzaamheden/reparaties van het systeem

- Een botsing kan de uitlijning van de camera of de radar(s) wijzigen, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.

- Alle werkzaamheden in de buurt van de camera of de radars (vervangingen, reparaties, aanpassingen aan de voorruit, enz.) moeten worden uitgevoerd door een vakman.

Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.

Storingen van het systeem

Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:

- bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).

- een complexe omgeving (tunnel enzovoort);

- slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).

- slecht zicht (nacht, mist enzovoort);

- de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);

- verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);

- de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);

- u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.

In dit geval reageert de geavanceerde veiligheidsfunctie mogelijk onjuist of helemaal niet.

Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.

Uitschakelen van de functie

Schakel de functie uit in deze gevallen:

- het cameragebied (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel) of de radargebieden zijn beschadigd;

- de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);

- de auto wordt gesleept (bij pech);

- U rijdt niet op een geasfalteerde weg.

geavanceerde veiligheid