ACCU: storing

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Om vonkvorming te voorkomen:

- Controleer of alle stroomverbruikers (binnenlichten enz.) zijn uitgeschakeld voordat u de accuklemmen losmaakt of aansluit;

- schakel de acculader uit voordat u deze op de accu aansluit of ervan losmaakt;

- plaats geen metalen voorwerpen op de accu; dit kan kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen;

- wacht minstens één minuut na het afzetten van de motor voordat u de accukabels losmaakt;

- zet de accukabels na het weer monteren goed vast.

Aansluiting van een acculader

De lader moet compatible zijn met een accu met nominale spanning van 12 volt.

Maak de accukabels nooit los als de motor draait. Houd u aan de voorschriften van de fabrikant van de acculader.

Als de auto is uitgerust met veel accessoires, kunt u deze best aansluiten op de + na contact.

Voor bepaalde accu’s gelden speciale voorwaarden bij het laden, raadpleeg uw merkdealer.

Voorkom elk risico op een vonk die onmiddellijk een explosie tot gevolg zou kunnen hebben. Zorg dat het opladen in een goed geventileerde ruimte plaatsvindt.

Gevaar van ernstige verwondingen.

Voordat u iets doet onder de motorkap, moet u het contact afzetten. STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR.

Verwondingsgevaar

De accu bevat zwavelzuur. Vermijd daarom contact met de ogen, de huid of kleding. Bij onverhoopt contact spoelen met veel water. Indien nodig een arts raadplegen.

Houd open vuur, gloeiende voorwerpen en vonken verwijderd van de accu: explosiegevaar.

Let op bij werkzaamheden dicht bij de motor, deze kan nog warm zijn. Bovendien kan de ventilateurmotor onverwacht gaan draaien. Het waarschuwingslampje in de motorruimte herinnert u hieraan.

Verwondingsgevaar

Starten met starthulpkabels

Als u voor het starten de accu van een andere auto moet gebruiken, koop dan de startkabels (met groot oppervlak) bij een merkdealer of controleer, als u reeds startkabels heeft, of deze in goede staat verkeren.

Beide accu’s moeten dezelfde spanning hebben: 12 Volt. De hulpaccu moet minstens dezelfde capaciteit (ampère-uur, Ah) hebben als de ontladen accu.

Zorg dat er geen enkel contact is tussen de twee auto’s (kortsluitingsgevaar bij verbinding tussen de pluspolen). Zet het contact af van uw auto.

Sluit de positieve kabel (+A aan op de aansluiting 3 en daarna op de aansluiting (+2 van de hulpaccu.

Sluit de negatieve kabel (-B aan op de aansluiting (-1 van de hulpaccu en daarna op de aansluiting (-4.

Start de motor van de hulpauto en laat deze met een middelmatig toerental draaien.

Als de motor van uw voertuig niet onmiddellijk start, zet u het contact af en wacht u enkele seconden voordat u de handeling herhaalt.

Ontkoppel bij draaiende motor de kabels A en B in omgekeerde volgorde (4 - 1 - 2 - 3).

Controleer of de kabels A en B elkaar ner- gens raken en of de positieve kabel A geen metalen delen van de hulpauto raakt.

Risico van letsel en/of beschadiging van de auto.